Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik zal [104]die [kroon] [105]omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, [106]zij zal niet zijn, totdat hij kome, die [107][daartoe] recht heeft, en [dien] Ik [108]dat geven zal. 104. Te weten die kroon, van welke in vs.26 gemeld is. 105. Dat is gans uitroeien, omwerpen en verderven. Hetzelfde wordt driemalen herhaald om de zekerheid van het verhaal en den ijver van den profeet aan te wijzen, alsook om degenen, wien het aanging, sterkelijk te bewegen. Vergelijk Jer.7:4, en Jer.22:29. Het Hebreeuwse woord is zo genomen, Jes.24:1. 106. Dat is, daar zal geen koning zijn uit den stam van Juda. 107. Te weten om de kroon te hebben. Deze is onze Heere Jezus Christus, die de ware zoon en opvolgers is van David. 108. Te weten recht.